society
Type of resources
Topics
Provided by
Years
Formats
Representation types
Update frequencies
status
Scale
-
Voetpadnamen uit de periode 1900 in Walcheren
-
Historische kaart gemaakt door Hattinga omstreeks 1750, alle randinformatie zoals wapen gemeente, logo en legenda weggehaald. De getoonde kaart is aangepast ("georefereren") aan de huidige situatie van het gebied. Voor de originele kaart zie https://www.archieven.nl/nl/zoeken?mizig=210&miadt=239&micode=293&miview=inv2
-
Historische kaart gemaakt door Hattinga omstreeks 1750, alle randinformatie zoals wapen gemeente, logo en legenda weggehaald. De getoonde kaart is aangepast ("georefereren") aan de huidige situatie van het gebied. Voor de originele kaart zie https://www.archieven.nl/nl/zoeken?mizig=210&miadt=239&micode=293&miview=inv2
-
1809 - 1953 (1953, watersnoodramp, met als gevolg de Deltawerken)
-
Het zuidwestelijk zeekleigebied beslaat een groot deel van Zeeland en de Zuidhollandse eilanden. Het wordt chronologisch ingedeeld in oudland en nieuwland. Tot het nieuwland behoren het oostelijke gedeelte van Schouwen-Duiveland, het noordelijk deel van Tholen, St. Philipsland, een klein deel van Walcheren, Noord-Beveland, het westelijke en oostelijke deel van Zuid-Beveland, en het grootste gedeelte van Zeeuwsch-Vlaanderen. Vanaf het midden van de 13e eeuw werden dijken niet meer zozeer aangelegd om bestaand land te verdedigen, maar ook om ‘nieuw’ land aan te winnen. De hiertoe behorende gebieden worden nieuwland genoemd en bestaan uit zowel opwassen en aanwassen, als uit weer opgeslibd ‘verdronken’ oudland (zoals Noord-Beveland). Opwassen zijn platen of schorren die midden in het water onder invloed van de getijdewerking ontstaan. Aanwassen zijn opslibbingen tegen reeds bedijkt land. In nieuwlandpolders liggen vaak resten van kreken, die bij de bedijking afgesloten werden van het buitenwater. De nieuwlandpolders zijn hoger opgeslibd en minder ingeklonken dan de oudlandpolders en liggen dus relatief hoog in het landschap. De bodemopbouw is veel uniformer dan die van de oudlandpolders. De bewoning in de nieuwlandpolders was niet gebonden aan bepaalde hoogliggende delen; de polders waren vlak en hadden een goede natuurlijke afwatering. Hierdoor kon ook een groot deel van het land gebruikt worden voor akkerbouw (o.a. graan, meekrap en vlas, later aardappelen en suikerbieten) en fruitteelt. Alleen de laagst gelegen delen langs de kreken werden als grasland gebruikt. De inrichting van de polder is meestal rationeel: een rechthoekige, relatief grootschalige verkaveling met rechte wegen. De boerderijen werden verspreid in de polders gebouwd, de nieuw gestichte nederzettingen concentreerden zich langs de wegen en dijken (weg- en dijkdorpen). Vanaf de 15e eeuw werden voorstraatdorpen gebouwd. Diverse polders zijn meerdere malen overstroomd. Ingrijpende overstromingen zijn de stormvloeden van 1134, 1248, 1375, 1421 (Tweede Elisabethsvloed), 1530/32 (Noord-Beveland en Zuid-Beveland), 1570 (Land van Saeftinghe) en 1953 geweest. Welen en kreken geven in het huidige landschap aan waar de dijken zijn doorgebroken. Als reactie op de overstromingen werden inlaagdijken aangelegd. De inlaagdijk werd gelegd op plaatsen waar de bestaande dijk dreigde door te breken. Het gebied tussen deze dijk en de oude zeewering wordt inlaag genoemd. Inlagen komen vooral voor waar een diepe stroomgeul vlak langs de dijk liep en waar de ondergrond zwak was (jong zeezand). Om dijken te versterken werd vaak klei afgegraven uit de inlagen en zo ontstonden langgerekte plassen, van elkaar gescheiden door dammen. Omdat deze klei werd afgevoerd met karren, worden deze gebieden karrevelden genoemd. In de 19e eeuw is het landschap van de nieuwlandpolders plaatselijk sterk beïnvloed door de aanleg van spoorwegen, kanalen en dammen, later volgde de inundatie van 1953 en de grootschalige herverkavelingen.
-
Buitendijkse gebieden liggen verspreid door heel Zeeland, met name in de Oosterschelde en de Westerschelde. Ze bestaan uit tegen het land gelegen complexen slikken en schorren en de iets verder uit de kust gelegen platen. Sint Philipsland wordt geheel omgeven door slikken en schorren; tussen Noord-Beveland en Schouwen-Duiveland en liggen enkele grote platen (o.a. Neeltje Jans). Een groot areaal buitendijkse gebieden is vroeger bewoond geweest, maar als gevolg van dijkdoorbraken en overstromingen ‘verdronken’: het Verdronken Land van Saeftinghe en het Verdronken Land van Zuid-Beveland.
-
perceelsscheiding, bestaande uit periodiek gesnoeide bomen en struiken.
-
betonnen toren; luchtobservatiepost uit de Koude Oorlog en gebouwd in de periode 1950 - 1960. Bedoeling was vanuit de luchtwachttorens de nadering van vijandelijke vliegtuigen te signaleren. Doel van vervaardiging: Ten behoeve van website "Cultuur Historische Hoofdstructuur"
-
een gegraven water, dat van het buitenwater is afgesloten door dijken, dammen of sluizen, en dat dient voor de scheepvaart, en/of afwatering. Enkele kanalen in de duingebieden zijn aangelegd i.v.m. de waterwinning.
-
Bassin achter een tijhaven. Bij vloed wordt door middel van een sluis water ingelaten, bij laag water worden de sluisdeuren geopend zodat het gesedimenteerde slib de haven weer wordt uitgespoeld.)
Open Data portaal Zeeland