society
Type of resources
Topics
Provided by
Years
Formats
Representation types
Update frequencies
status
Scale
-
Belastingheffing van resorten walcheren dubbelle 100 penning
-
Dijk- en wegdorpen komen in heel Zeeland voor en zijn niet zoals het ringdorp en het voorstraatdorp voornamelijk gerelateerd aan het oud- of nieuwland. Dijkdorpen zoals de naam al zegt zijn ontstaan langs dijken en wegdorpen langs (een kruising van) wegen. Dijkdorpen zijn meestal min of meer spontaan ontstaan en vertonen een uiterst eenvoudige lineaire plattegrond. De dorpen zijn doorgaans gebouwd langs de binnenkant van een zeedijk (soms een kanaal- of polderdijk). Na aandijking van een nieuwe polder was uitbreiding van het dorp mogelijk aan de buitenkant van de oude zeedijk die niet langer een waterkerende functie had. Een centrum ontbreekt vaak in een dijkdorp en een kerk kwam er alleen als het aantal inwoners groot genoeg was. , Wegdorpen (ook wel straatdorpen) zijn vaak net als de dijkdorpen zonder plan ontstaan als lintbebouwing langs een polderweg of een splitsing van polderwegen. , Het kruiswegdorp is een subtype dat vaak ontstond in de grotere polders vanaf de 17e eeuw. Hierbij werd gekozen voor een kruising van twee of meerdere polderwegen als uitgangspunt voor de nederzetting., De plattegrond van een kruiswegdorp bestaat veelal uit een vierkant plein waar in één hoek de kerk werd gebouwd in een andere hoek de pastorie daartegenover het raadhuis en in de resterende hoek het dorpscafé. Soms ontbreekt het plein en wordt het centrale middelpunt gevormd door het kruis van twee wegen of vaarten of een combinatie van beiden. De overige bebouwing verrees langs één van de op de kruising toelopende assen. Borssele is het opvallendste voorbeeld van een kruiswegdorp dat volgens geometrische opzet planmatig is aangelegd. , Schouwen-Duiveland: Ellemeet; Oosterland; Scharendijke; Westenschouwen; Zonnemaire; Sirjansland , Walcheren: Vrouwenpolder; Dishoek; Brigdamme , Noord- en Zuid-Beveland: Baarland; Borssele; Driewegen; Heinkenszand; Hoedekenskerke; Krabbendijke; Kruiningen; Kwadendamme; Lewedorp; Nieuwdorp; Ovezande; Rilland; ’s-Heerenhoek; Wemeldinge; Wilhelminadorp , Tholen: Anna Jacobapolder , Zeeuwsch-Vlaanderen: Retranchement, Driewegen; Groenendijk; Koewacht; Kuitaart; Lamswaarde; Nieuw-Namen; Nieuwvliet; Ossenisse ; Sint Jansteen; Terhole; Volgelwaarde; Waterlandkerkje, ; Zuiddorpe; Zuidzande; Reuzenhoek; Zaamslagveer; Nieuwemolen; Graauw; Hengstdijk; Hoek; Kloosterzande; Westdorpe; Schapenbout; Paal; Schoondijke; Bouchauterhaven; Clinge; Heikant; Zaamslag; Zandstraat
-
een aan één van beide zijden van een dijk gelegen water dat is ontstaan bij een dijkdoorbraak.
-
onder water te zetten gebied, behorend bij een militaire verdedigingslinie en bedoeld om de vijand letterlijk op afstand te houden.
-
Een klein gedeelte van Zeeland wordt in beslag genomen door de kustzone: het gebied van de duinen en hun onmiddellijke omgeving. De kustzone bestaat uit het strand, de zeereep, de (Jonge) duinen en de binnenduinrand (‘manteling’ of ‘zoom’). Op Schouwen-Duiveland is dit een breed gebied, op Walcheren en in Zeeuwsch-Vlaanderen slechts een smalle strook. Na de laatste IJstijd (Weichselien, 73.000 – 10.000 jaar geleden) begon onder invloed van een warmer en vochtiger klimaat de zeespiegel te stijgen. Op een gegeven moment ontstond langs de Nederlandse kust een reeks parallelle strandwallen die zich steeds verder uitbreidden. Door verstuivingen ontstonden hierop lage duinen, de Oude Duinen. In de Romeinse Tijd sloeg de uitbouw van de West-Nederlandse kust om in een afname (die tot op heden voortduurt, zij het vertraagd door de kustverdediging). De strandwallen waren al vroeg bewoond. Op Schouwen-Duiveland zijn archeologische vondsten uit het Neolithicum (4.300 tot 2.000 jaar v. Chr.) gedaan. Ook in de Bronstijd en de IJzertijd vond bewoning plaats, evenals in de Romeinse Tijd. Aan het einde daarvan raakte met name de kuststrook dicht bevolkt. In de 3e eeuw nam de bevolking sterk af, maar hernieuwde groei volgde in de Vroege Middeleeuwen. In het begin van de Late Middeleeuwen (1000-1200) werden over de Oude Duinen en ten westen daarvan de Jonge Duinen gevormd. Deze zijn waarschijnlijk voor een deel ontstaan onder invloed van de mens. Verschillende factoren waren in het spel. Klimaatsverandering, overbeweiding en ontbossing leidden tot het vrijkomen van zand dat vervolgens ging stuiven en nieuwe duinen begon te vormen. In het overgangsgebied van de duinen naar de polder komen in Schouwen-Duiveland en Walcheren vroongronden voor: glooiende duingraslanden, waar het zand over het achterliggend kleigebied is gestoven. Vaak werden deze gebieden gebruikt als gemeenschappelijke weidegronden. Een andere typische vorm van ontginning van de duinen was de aanleg van elzenmeten, zoals dit in de binnenduinrand van Schouwen werd gedaan. In de natte terreingedeelten werden percelen van 2 tot 3 ha van greppels voorzien en beplant met elzen. Het hakhout werd gebruikt als brandhout. Om de elzenmeet heen lag vaak een houtwal of sloot. Vanaf de 19e eeuw werd het duingebied een steeds interessanter woon- en recreatiegebied. Naast de al bestaande landgoederen ontwikkelden zich villadorpen en grote badplaatsen, volledig gericht op het toerisme, zoals Renesse en Cadzand-Bad. Eveneens een van oorsprong 19e -eeuwse ontwikkeling is de stichting van duinwaterleidingbedrijven.
-
Vestigingsstad of burg waar gewapende strijd is geleverd
-
Het zuidwestelijk zeekleigebied beslaat een groot deel van Zeeland en de Zuidhollandse eilanden. Het wordt chronologisch ingedeeld in oudland en nieuwland. Tot het oudland behoren Schouwen, een klein deel van Duiveland (rond Zierikzee), een deel van Tholen, het grootste gedeelte van Walcheren, de Zak van Zuid-Beveland, de Yerseke en Kapelse Moer, en enkele kleine, geïsoleerde gebieden in Oost en West Zeeuwsch-Vlaanderen. Sa_Text "Het oude zeekleilandschap heeft zich met name gevormd na de Romeinse Tijd, toen grote zee-inbraken het aanwezige veenpakket erodeerden of bedekten met een dikke laag zeezand en klei. Waar het veen standhield, is het later voor een groot deel vergraven voor de turf- en zoutwinning. Het oudland omvat de zee-afzettingen uit de Vroege Middeleeuwen (500-1000), bestaand uit zandige kreekruggen en laaggelegen, kalkloze poelgronden. Het ontstaan van kreekruggen heeft te maken met differentiële klink (klink = bodemdaling als gevolg van ontwatering). In eerste instantie lagen de kreken zelf als laagste onderdeel in het landschap. De flankerende oeverwallen, opgebouwd uit relatief grof materiaal, waren wat hoger dan de omgeving die bestond uit het resterende, eerder gevormde veen. Daarop werd veel fijner materiaal afgezet, voornamelijk zware klei. Op deze wijze ontstonden de poelgebieden. Toen de kreken verlandden, vulde de bedding zich met zandig en zavelig materiaal, net zolang tot de bedding dezelfde hoogte had als de oeverwallen. De poelgebieden bestonden inmiddels uit klei op veen, dat bij de ontwatering waarmee de ontginning gepaard ging, begon in te klinken. De bodem daalde. Omdat zand en zavel veel minder inklinken, bleven de voormalige kreekbeddingen als ruggen in het landschap achter. Door moer- en selnering (vergraving voor zout- en turfwinning, zie hieronder) kwamen de poelgebieden steeds lager te liggen, waardoor het hoogteverschil met de kreekruggronden groter werd. De eerste structurele bewoning op de kreekruggen vond plaats vanaf de 9e en 10e eeuw, met name op Walcheren en in het westelijk deel van Schouwen. De bewoners waren afkomstig van de eerder gevormde strandwallen, waar al vanaf de Bronstijd gewoond werd. Op de hoger gelegen ruggen werden akkers aangelegd en dorpen gebouwd; het wegenpatroon was eveneens van oudsher aan de kreekruggen gerelateerd. De poelgebieden werden gebruikt als weide en hooiland. Ook de schorren werden gebruikt als weide. In 1014 en 1042 teisterden zware stormen het Deltagebied; dit leidde tot het opwerpen van woonhoogtes van 1 tot 2 meter hoog. Enkele groeiden uit tot complete dorpsterpen, zoals bijvoorbeeld Kloetinge op Zuid-Beveland. In de 12e/13e eeuw werd een aantal individuele woonterpen opgehoogd tot kasteelbergjes (vliedbergen). De zware stormvloed van 1134 leidde tot de systematische omdijking van het oudland in het verloop van de 12e en 13e eeuw. Eerdere dammen en dijken werden in de dijkringen opgenomen. In de Late Middeleeuwen is men begonnen met het winnen van veen ten behoeve van de zout- en brandstofproductie. Dit werd gedaan door de vrij dunne kleilaag aan het maaiveld te verwijderen en het veen af te graven en te drogen. Voor de zoutwinning werd het veen enkele malen met zout water overgoten, totdat het daarvan verzadigd was. Na verbranding kon het zout uit de as worden gewonnen. Na de afgraving van het veen, werd de weggezette klei weer verspreid en bleef een ‘hollebollig’ (zeer onregelmatig) maaiveld achter, dat een stuk lager lag dan in de onvergraven situatie. Ten behoeve van de sel- en moernering zijn grote gebieden afgegraven, waardoor het voor de zee makkelijk werd zich bij dijkdoorbraak een weg in het land te banen. Daarnaast werd de afwatering van de ‘gemoerde’ gebieden bemoeilijkt en moest men watergangen graven."
-
In 2018 werd de Kaart van de Verdronken Dorpen voor Zeeland herzien. De lijst van verdronken locaties is uitgebreid en met name door meer archiefonderzoek, archeologisch onderzoek en nieuwe technieken tot stand gekomen. Doel van vervaardiging: inzicht krijgen in de geschiedenis van Zeeland
-
Belastingheffing van resorten walcheren dubbele 100 penning
-
beplanting van duinen met bomen om verstuiving tegen te gaan.